De echtgenoten L. – M. baatten uit sinds 14.05.2009 een horeca zaak uit.
De onderneming gaat door zwaar weer en gaat failliet in 2015.
Dan begint een ware martelgang die tot december 2022 zal duren.
Een faillissement is geen schande en nog minder een misdaad. De inzichten hierover zijn wel degelijk veranderd. Het faillissement dat voorligt is bovendien een standaard faillissement en helemaal niet excessief of abnormaal.
Anders de curator. Hij leidt een ware razzia tegen de gefailleerde en behandelt haar als een quasi misdadiger. De interventies van de curator zijn ontelbaar en zijn aanmatigingen en intimidaties zijn zeer bezwaarlijk. Zo betrekt hij de echtgenoot van de gefailleerde in het debat, derde vennootschappen alsook de kinderen van de gefailleerde.
De curator gaat nog verder en intervenieert in het persoonlijk leven van de gefailleerde op een wijze die de wet hem uiteraard niet toelaat.
De dochter van de gefailleerde is schoonheidskoningin en won een auto als prijs. Ook deze twee neven aspecten van de gefailleerde zijn de curator niet ontgaan.
De curator is gefrustreerd over de beperkte activa welke hij aantrof. De curator kan met deze realiteit niet leven en dus is de gefailleerde een quasi misdadiger.
Op 30.03.2017 oordeelt de rechtbank dat er geen redenen zijn om zijn vordering tot terugstelling van staking van betaling in te willigen.
De rechtbank is van oordeel dat er in casu geen ernstige en objectieve omstandigheden zijn die ondubbelzinnig aangeven dat de betalingen reeds vóór het failliet verklarend vonnis werden gestaakt, zodat de vordering· tot terugstelling van de datum van staking van betaling ongegrond voorkomt:
De rechtbank beslist bij de afsluiting van het faillissement anderzijds de verschoonbaarheid niet toe te kennenals volgt:
De rechtbank stelt vast dat zowel de rechter-commissaris als het Openbaar Ministerie vragen om de verschoonbaarheid niet toe te kennen. Zij verwijzen naar de volgende elementen:
De gefailleerde is officieel woonachtig te Rijsel (Frankrijk), maar verbleef te Brasschaat;
De privé-uitbating van de onderneming werd overgedragen aan een vennootschap die thans eveneens failliet is;
De gefailleerde deed geen aangifte van faling. De activiteiten waren evenwel reeds maanden vóór het faillissement stopgezet;
De boekhouding was niet volledig;
De gefailleerde heeft “niet de minste inspanning” gedaan om financieel bij te dragen aan het faillissement.
De gefailleerde argumenteert samengevat als volgt: Er is geen verbod om in Frankrijk te wonen;
De gefailleerde heeft of had geen plicht tot het bijhouden van een dubbele boekhouding. Zij heeft 1.500,00 euro bijgedragen aan het faillissement en sloot hieromtrent een (soort van) dading met de curator;
Er is een vonnis waarbij de datum van staking van betaling niet werd teruggesteld. De gefailleerde is (was) juridisch niet onderlegd.
De rechtbank oordeelt als volgt:
Inderdaad is de woonplaats van de gefailleerde niet relevant in de beoordeling van de (al dan niet) verschoonbaarheid.
De gefailleerde betwist niet dat zij het handelsfonds heeft overgedragen aan een (verbonden) vennootschap waarin zij zelf belanghebbende was. Tezelfdertijd maakte de onderneming voor haar activiteit “gebruik” van een handelshuurovereenkomst die nog eens op de naam van een derde stond.
Het “onderpand” van de schuldeisers van de gefailleerde werd aldus aanzienlijk en onrechtmatig afgeworven. Het eigen handelsfonds van de onderneming heeft op geen enkel ogenblik enige waarde gehad. De gefailleerde blijft op de vlakte over de prijs en de onderliggende reden(en) van deze transactie, deze constructie en haar hoedanigheid in de verbonden vennootschap.
Het – ogenschijnlijk – om niet overdragen van een handelsfonds aan een derde partij (ook al is dat een verbonden vennootschap), het onbeschikbaar maken van het handelsfonds ten opzichte van schuldeisers en het tezelfdertijd niet verschaffen van integrale transparantie over de aard en inhoud van deze transactie, zijn gewichtige omstandigheden, die niet verzoenbaar zijn met de goede trouw in de zin van artikel 80 Faillissementswet.
BESLISSING
Om alle redenen die hierboven werden weergegeven,
Bekrachtigt de staten van kosten en erelonen van de curator en verklaart de verrichtingen van het faillissement, uitgesproken op 08/12/2016 gesloten wegens vereffening.
De verschoonbaarheid wordt niet toegekend.
Het Hof van Beroep van Antwerpen zal met arrest van 15.12.2022 deze beslissing integraal ongedaan maken :
Niets wijst er bovendien op dat de gefailleerde zich voor het faillissement niet correct zou hebben gedragen in het handelsverkeer en dat zij niet het slachtoffer werd van een geheel van omstandigheden waarvan sommige buiten haar wil lagen.
Dit blijkt ondermeer uit de motivering van het vonnis van 30 maart 2017 van de Rechtbank van koophandel te Antwerpen, afdeling Antwerpen waarin de vordering tot terugstelling van de datum van staking van betalingongegrond verklaard:
“De rechtbank is van oordeel dat er in casu geen ernstige en objectieve omstandigheden zijn die ondubbelzinnig aangeven dat de betalingen reeds vóór het failliet verklarend vonnis werden gestaakt, zodat de vordering tot terugstelling van staking van betaling ongegrond voorkomt:
Uit het proces-verbaal van ingediende schuldvorderingen blijkt dat de concrete liquiditeitssituatie voorafgaand aan het faillissementsvonnis niet dermate slecht was een toekenning van de vordering tot terugstelling van de datum van staking van betaling gegrond voorkomt. De rechtbank stelt immers vast dat er door de schuldeisers geen uitvoeringspogingen werden ondernomen waaruit een staking van betaling zou blijken. Eén schuldeiser, met name BAKKERIJ GIJBELS heeft op februari 2016 een dagvaarding uitgebracht voor niet betaalde facturatie. Het vonnis zou betekend zijn op 16 juni 2016, doch er werd niet tot uitvoering overgegaan.
Er werden voorafgaand aan het faillissement geen kredieten opgezegd. De aangifte van schuldvordering van deNV FIDUCRE betreft een lening waarvoor Mevrouw Kristel M. zich borg stelde voor een krediet van haar echtgenoot bij de NV KBC. Het veroordelend vonnis dateert reeds van 21 november 2007, met andere woorden van voor de aanvang van de handelsactiviteiten van de gefailleerde.”
……
BESLISSING
Het hof verklaart het hoger beroep ontvankelijk en gegrond.
Het hof doet het bestreden vonnis teniet in de mate dat het werd aangevochten. Het hof spreekt de verschoonbaarheid uit van Kristel M.
Het hof beveelt dat dit arrest door de curator bij uittreksel zal worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Advies nodig ? Ons kantoor behandelt al deze dossiers.